Posted: 30 Sep 2021 | h-en-s
De oostgrens van de provincie Groningen is een interessant gebied. Landschappelijk is er geen in het oog springende grens met Duitsland en de typische rode bakstenen vind je ook overal. Cultureel en historisch zijn er ook vele verbindingen. Arp Schitger orgels staan in heel veel oude kerken; Ubbo Emmius leidde scholen in Norden en Leer en was uiteindelijk rector magnificus van de Universiteit van Groningen. Van dat internationale is nu weinig meer over, als de nieuwe spoorbrug bij Weener in 2024 geopend wordt, is die verbinding van Groningen met het Duitse treinennet negen jaar buiten gebruik geweest – wie reist er ook van Groningen naar Leer en verder.
Zo weinig is het verschil: kijkend vanaf Nieuwe Statenzijl begint Duitsland bij het weggetje dat naar rechts gaat
Dat wat betreft landschap, architectuur en cultuur er niet zo’n duidelijke grens is aan te geven, wijst weer eens op de contingentie van de geschiedenis. Men zegt vaak dat er op het Afrikaanse continent zoveel conflict is binnen en tussen staten omdat ‘wij’ daar willekeurige grenzen hebben getekend, maar de grens tussen Nederland en Duitsland is net zo willekeurig. Een natuurlijke grens zou de Eems geweest zijn, maar de grens is ergens tussen de Eems en de Westerwoldse Aa (die in de Dollard mondt) terecht gekomen. De politieke verhoudingen besloten anders dan de natuur lijkt aan te geven.
Langs de grens liggen verscheidene verdedigingswerken: ‘schansen’ zoals (nu: Bad) Nieuweschans, Booneschans, Oudeschans, en een echte vesting, Bourtange. In 1672 bleek deze vesting een blijvend obstakel voor de plannen van de Bisschop van Munster (alias Bommen Berend). De 17de eeuw zag rond deze ‘schansen’ nog ander meer wapengekletter, maar na 1800 verliest de een na de ander zijn militaire functie. De grens bleef waar die was, waarmee er een strook Duitsland is ingeklemd tussen de Eems en de Nederlandse grens. Bij Rhede, ten noordoosten van Bourtange, is die strook het smalst en is de Eems al gekanaliseerd zodat de getijden niet meer doorwerken en het makkelijker wordt de rivier over te steken. Stroomafwaarts vanaf Rhede heb je daarvoor slechts drie bruggen: bij Rhede zelf, bij Papenburg en bij Leer; de enige overbrugging voor een trein is dus momenteel buiten gebruik.
Zeeuws Vlaanderen ligt meer geïsoleerd ten opzichte van Zeeland en toch wordt het geen België. Geografische nabijheid lijkt dus niet doorslaggevend voor de verbinding die mensen hebben. De politieke maatschappelijke geschiedenis die men deelt is belangrijker. De stroken die men in Nederland als compensatie voor de Tweede Wereldoorlag wel wilde claimen zouden niet gewerkt hebben, zoals de kleine stukjes bij Emmerich en tussen Coevorden en Nordhorn ook terug naar de Bondsrepubliek zijn gegaan. Niemand maakt zich tenslotte druk over de dronkemansgrenzen bij Baarle Nassau en Baarle Hertog.
In de Eems zie je het nieuwe land van Groningen al voorbij stromen (op de Jann-Berghaus-Brücke bij Leer)
Die Eems is trouwens wel een ‘riviertje’. Tot Rhede is het een getijdenrivier en dat merk je aan de hoge dijken die er langs liggen. Het is ook een behoorlijk troebele rivier met veel slib. De Waddenzee is niet voor niets een constant onderlopend eilandenrijk. De provincie Groningen groeit daardoor steeds naar het noorden. Fietsend kom ik in ieder geval één duidelijke slaperdijk tegen en de zeedijk die er nu ligt, kan ook dat lot bedeeld worden. Hoewel, het constant dichtslibbende ‘haventje’ van Noordpolderzijl is een curiosum dat tegen beter weten in opengebaggerd moet blijven – we leggen ons niet neer bij wat de mens vernielt, maar net zo min bij wat de natuur zich toeëigend.
Stroomopwaarts is het allemaal niet super belangrijk. De Eem ontspring ergens in het Teutoburger Wald, is ruim 370km lang, en ‘ondanks’ dat is zij maar van beperkte economische betekenis. Nederland heeft een heel voordelige positie, gelegen aan de monding van de Rijn en de Maas, rivieren die tot diep in Frankrijk, Duitsland, tot in Zwitserland, bevaarbaar zijn. Het gebied dat de havens van Emden en Leer en Papenburg bedienen, havens die voor overslag van de Eems gebruik zouden maken, is beperkt: het is voornamelijk doorvoer over de weg of de kanalen in het directe achterland.
De mooiste rariteit is dat juist hier, in Papenburg, één van de scheepswerven ligt die de grote hotels bouwen die bemind en verguisd zijn in steden als Amsterdam en Venetië. Meyer Werft bouwt die flatgebouwen van 15, 17, 20 verdiepingen. Drie per jaar, en ze kunnen alleen wegvaren bij springtij als de waterstand in de Eems hoog genoeg is. De limiet op de schepen is de diepte van de Eems en de breedte van de bruggen. De Eems kun je nog eens uitbaggeren; de bruggen verbreden, gaat niet zomaar. Dus er liggen hier een paar bruggen van wereldklasse: ze kunnen oceaanreuzen laten passeren.
Zo’n ogenschijnlijk verloren liggend stukje land heeft dan toch iets meer te bieden dan mooi landschap. Het leert bijvoorbeeld dat natuurlijke begrenzingen zijn niet per definitie belemmerend voor de economie – de mens zoekt graag de grenzen op om die eventueel te verleggen.
En verder: landsgrenzen zijn arbitrair en contingent, maar ingebakken in ons gevoel van verbondenheid. Ondanks de mooie verhalen over de grensoverschreidende regio’s (ik vind ze ook aantrekkelijk), blijven landelijke verbanden en overwegingen troef. Het zal nog heel lang duren voordat uit de sniep tussen Eems en Westerwoldse Aa een sterker regionaal bewustzijn groeit. Dat zal pas ontstaan als ‘Europa’ belangrijker wordt en de regio met ‘Brussel’ moet praten voor wat zij wil bereiken, in plaats van, in dit geval, gescheiden met Berlijn en Den Haag. ’T is nog even wachten voordat het cosmopolitische dat tot de zeventiende eeuw gewoon was, terugkeert.